Ganzenflapper werd wetenschapper

Met getrainde kol- en rietganzen wilde soortgenoten vangen, niet (meer) voor de pan, maar voor de wetenschap. Dat is voor een handjevol Nederlandse ganzenflappers waar het om gaat. Kees Polderdijk is één van hen. Vroeger was deze liefhebberij veel populairder, maar toen was het vaak bittere noodzaak.

Gehard

Hoe oud het ganzenflappen precies is, kan moeilijk worden vastgesteld, maar het wordt al heel lang gedaan, dat is zeker. Er zijn nu in ons land nog zeven geregistreerde vanginstallaties, waarmee zo’n twintig mensen annex zijn.
Dat moeten geen mietjes zijn, want de omstandigheden waaronder gewerkt wordt zijn soms extreem. Regen, sneeuw, ijs en bittere kou zijn heel gewoon. Er moet heel wat gebeuren alvorens je een gans onder het net hebt.
Kees Polderdijk (49) uit de provincie Zeeland is voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ganzenvangers. Hij is door de wol geverfd; zijn vader was ook al een hartstochtelijk flapper. Hij verraadt liever zijn adres niet omdat hij bang is dat zijn kostbare lokganzen dan worden gestolen.
Niet door milieuactivisten, maar door Franse vogelvangers, die jaloers zijn op de Nederlandse deskundigheid. Zij zetten de dieren niet in voor de wetenschap, maar uitsluitend voor het vlees.

Lokken

De lokstal is eigenlijk de basis van het bestaan van de flapper. Lokganzen heb je niet zomaar. Het vraagt ontzettend veel geduld aleer zo’n slimme vogel uit je hand eet en je hem kunt optillen.
Generaties lang is soms met dezelfde families gefokt om te bereiken dat de vogel doet wat zijn baas wil.
Dan is het natuurlijk niet te verteren
dat je dieren worden gestolen, zoals in Friesland is gebeurd. Dat is van oorsprong ook de provincie met de meeste ‘guozzeflappers’ en met de meeste ganzen, zegt Polderdijk. Hij werkt als natuurbeschermingsambtenaar bij de provincie Zeeland, maar is daarnaast actief voor Alterra in Wageningen. Voor dit onderzoeksinstituut reist hij ook wel naar Hongarije, Denemarken en Duitsland om daar de mensen de fijne kneepjes van het vak bij te brengen. Nederland beschikt over veel expertise en ganzenonderzoek is een internationale aangelegenheid.
‘Er is wel eens gedacht dat het einde
van dat onderzoek in zicht kwam,
maar er valt nog zoveel te leren’, vertelt Polderdijk. ‘Met GPS-zenders komen we er achter wanneer een gans rust en actief is en hoe hoog en hoe ver hij vliegt.
We komen te weten waarom het met een soort zo goed of juist zo slecht gaat. De Taiga rietgans, de geelbekken zeggen ze in Friesland, is daar een voorbeeld van. Die vogels broeden diep in de
bossen van Finland en Rusland.’
Bij het Duitse Max Plank-instituut volgt men met zenders de bewegingen van jonge kolganzen. Blijven die in de groep met oude ervaren vogels of raken ze die ook wel eens kwijt en hoe vinden elkaar dan terug?

Weten

Volgens Polderdijk heeft het vangen, wegen, meten, ringen, zenderen en weer laten vliegen van de dieren al een schat aan informatie opgeleverd. ‘Maar uitgestudeerd zijn we nog lang niet, want hoe weten de vogels bijvoorbeeld zo precies – tot bijna op de dag nauwkeurig –
het moment van aankomst en vertrek.
Je spreekt over gigantische afstanden en grote klimatologische verschillen. Als het hier voorjaar is kan op de broedplaatsen in Siberië nog sneeuw liggen.
En waarom wil die ene vogel precies naar dát plekje ver van de bewoonde wereld in een onherbergzaam gebied?’
Kees illustreert het op z’n laptop.
Een gans die hij in Denemarken van een zender voorzag, zit eind mei in Fins
Lapland. ‘Kijk, precies op dat plekje verblijft hij, een absoluut onbereikbaar gebied en daar moet de vogel ondanks alle ontberingen en predatie van
poolvossen zijn jongen zien groot te brengen. Topsport van de hoogste klasse.’
Komen de vogels dan in de herfst na een lange reis met hun jongen terug in Nederland, dan wachten hier ook veel gevaren, want ganzen zijn niet geliefd omdat ze massaal komen en veel schade kunnen aanrichten.
Het vangen en met CO2 vergassen van ruiende vogels vindt Polderdijk maar niks: ‘Aan die vangerij zou ik uit een oogpunt van weidelijkheid niet mee willen doen. Maar als het om aantal reductie gaat, werkt het natuurlijk wel.’

Vakmanschap

Het vangen van de wilde ganzen vraagt veel vakmanschap en geduld; de dieren zien elke beweging. Tamme en getrainde soortgenoten moeten hun familieleden met zachte druk ertoe dwingen om te landen in de buurt van het verborgen net. In de hut worden één voor één vogels de lucht in geworpen om de aarzelende overvliegers tot landen te bewegen. Dat helpt. Ze dalen af naar de plek waar eten voor de tamme ganzen is en komen nieuwsgierig maar aarzelend dichterbij. Dan geeft de man in de hut een flinke ruk aan het touw, en de sterke veer laat het net met een sierlijke boog over de vogels heen vliegen; de ganzen zijn geflapt.
Ze verdwijnen dan tijdelijk in een jutezak om rustig te worden, komen op de weegschaal, worden gemerkt en weer losgelaten in de hoop dat we ze ooit nog weer eens tegen te komen.

Tekst: Marten van Kammen Foto’s: Marten van Kammen en Kees Polderdijk

Lees ook

Marktprijzen

Meer marktprijzen

Laatste nieuws

Nieuwste video's

Kennispartners

Meest gelezen

Nieuw op MechanisatieMarkt.nl

Meer advertenties

Vacatures

Weer

  • Woensdag
    9° / 2°
    70 %
  • Donderdag
    10° / 3°
    70 %
  • Vrijdag
    11° / 2°
    50 %
Meer weer